Aflevering 24 van mijn blog over een zoektocht naar herstel zoals ik dit heb ervaren in 2004/2005
Stilte voor de storm
Het is vrijdag en mijn verblijf van twee weken in de kliniek zit er bijna op. Ik heb nog erg veel last van ontwenningsverschijnselen van de antidepressiva, grieperige gevoelens en een onbestemd gevoel in mijn hoofd. Niet gedronken tijdens mijn opname, dat mag gezegd. Ik heb een laatste afspraak met mijn arts en de verpleging. Het gesprek is net zo nietszeggend als de voorgaande twee weken: geen conclusies, geen diagnose en geen vervolgbehandeling, alleen wat begeleiding. Ik maak kennis met mijn sociaalpsychiatrisch verpleegkundige (Spv’er) Wouter. Hij zal me de komende tijd in de overgang naar mijn psychiater nog begeleiden. Zonder dat hij nog iets gezegd heeft, valt me meteen op dat er een levensecht typetje van Arjan Ederveen voor me zit. Het valt me zwaar deze Wouter serieus te nemen. Wouter, zo blijkt, is gewend om alles in de we-vorm te vertellen, met veel “lekker” als bijvoeglijk voornaamwoord. Zo vertelt hij over een depressie groep waarmee we lekker gaan roeien, lekker gaan hardlopen in het Oosterpark of lekker fietsen in Amsterdam Noord, allemaal in dat Creatief met Kurk toontje. Ik vraag hem na deze opsomming in de wij-vorm of hij ook zelf aan deze activiteiten meedoet. Het antwoord is een verbaasd nee. Dit is het pakket wat ze te bieden hebben. Met vragen of problemen kan ik altijd bij hem aankloppen. Hij wordt de man die mij ambulant en extramuraal gaat begeleiden. Hedendaags GGZ-jargon voor je op afstand houden zodat ze zo weinig mogelijk last van je hebben. Zo komt ’t op me over. Maar eerst moet hij nog uitzoeken of er voor mij in deze groepen wel plaats is. Maandag kan ik daarover contact met hem opnemen. Ik voel aan alles dat het tussen Wouter en mij niet gaat klikken maar laat dit voor wat het is. Het geeft me tenminste nog enig houvast.

Om een uur of drie die middag komt Heleen me ophalen. Attent als ze altijd is, heeft ze bloemen meegenomen voor mijn kamergenoot Nico. Wonderlijk genoeg is hij aanwezig op dit tijdstip want meestal doet hij dan zijn ronde langs de winkels in de buurt. Als Heleen hem de bloemen overhandigd is hij ontzettend verrast, ik merk zelfs ontroering bij hem. Alle contacten met hem waren tot dan zonder echte emotie, soms een glimlach, meer niet. “Waarom krijg ik bloemen van je?” Vraagt hij aan Heleen. “Omdat je mijn man twee weken zo goed gezelschap hebt gehouden, antwoordt ze.” We zeggen daarna iedereen op de afdeling gedag en Heleen en ik gaan weer huiswaarts.
Thuisgekomen maak ik haar deelgenoot van mijn laatste exitgesprek en voel me meteen ook schuldig. Ligt het ook niet aan mezelf? Laat ik ze ook niet toe, de behandelaars? Ben ik te kritisch en recalcitrant? Heleen is ook erg teleurgesteld: ”Ze moeten toch een diagnose hebben kunnen stellen, er moet toch ook een behandelplan zijn bedacht, wat meer inhoudt dan je me nu vertelt, Dit kan het toch niet zijn?” We spreken af dat ik de volgende maandag via Spv’er Wouter een afspraak zal proberen te maken met de behandelende arts.
Die maandagochtend zorgt de ontwenning voor een gevoel van kortsluiting in mijn hoofd, een onophoudelijke buzz, het beangstigt me. Er is tegelijkertijd ook een buitenwereld die zich weer aandient. Het gewone leven met alle problemen komt weer angstaanjagend dichtbij. Ik herinner me opeens een vraag van afgelopen vrijdag van Saskia de verpleegkundige, of ik tijdens mijn verblijf ook een manische periode had meegemaakt? Dat had ik niet tot vandaag, zo stel ik vast. Ik voel nu dat onbestemde gevoel opkomen, baldadig en ook wat euforisch. Ik heb recht op wat beloning en verdoving na veertien dagen van onthouding en een behandeling die niets voorstelde, zo stel ik voor mezelf vast. Ik spoed me naar de supermarkt om de hoek om wat wijn en bier in te slaan om me moed in te drinken en de confrontatie met het gewone leven weer aan te gaan. Niet teveel, net voldoende om me rustig en op mijn gemak te blijven voelen en moed te verzamelen.
Hierna ga ik Wouter bellen met de boodschap dat ik van de begeleiding door hem toch maar afzie, maar dat ik nog wel wil deelnemen aan de therapeutische activiteiten die in het SPDC plaatsvinden. Tijdens dit telefoongesprek kan ik het niet laten hem deelgenoot te maken van aan aantal van mijn bevindingen. Ook hij geeft toe niet gelukkig te zijn in het SPDC en met de manier waarop deze instelling functioneert. Hij beaamt zelfs dat er vaak geen arts van dienst beschikbaar is zoals ik ondervonden heb en dat dit als misstand kan worden aangemerkt. Hij persoonlijk zit daar niet mee. Hij heeft een baan, doet z’n werk en verder interesseert het hem niet echt, biecht hij eerlijk op. Onderzoeken of er nog ruimte is binnen de depressie groep is natuurlijk een farce, bevestigt hij. Deze depressiegroep bestaat uit 2 tot 3 personen die het allen vaak laten afweten en de begeleiding van dit clubje is in handen van een CIOS-stagiaire.
Vervolgens maak ik een afspraak met de arts. Ik vertel haar toch nog even terug te willen komen op het voor mij en Heleen teleurstellende verloop van de afgelopen 2 weken. Ze stemt toe en we spreken af dat ik haar de volgende dag, na mijn twee therapiesessies zal spreken.
Als ik me die volgende ochtend om tien uur voor mijn timmertherapie meldt, besef ik me al dat er onweer in de lucht hangt. Ik voel me niet op m’n plek. Zonder inleiding, zonder enige tekst van Rinus, de begeleider, ben ik maar weer gewoon net als de week daarvoor anderhalf uur aan een stukje boomstam gaan beitelen. Het doet me denken aan militaire dienst waar we dagelijks een nieuwe pot groene verf op de vrachtwagen smeerden, na eerst de vorige er weer te hebben afgekrabd. Na ongeveer anderhalf uur zit het erop en zowaar vraagt Rinus me op de valreep nog hoe het gegaan is: “Ach ik hak wel een end weg,” is mijn antwoord. “Je communiceert niet zoveel met de groep”, is zijn therapeutisch gewenste en retorische vraag. “Nee dat valt ook niet mee,” zeg ik terwijl ik om me heen kijk, ”met als medepatiënten één kwijlende en naar vrouwen smachtende dwaas en één zwaar gedrogeerde tandeloze, dus erg moeilijk verstaanbare, man.” Rinus reageert niet en draait zich om. Dit is mijn laatste keer hier stel ik voor mezelf vast. Ik kan beter net als Donald Duck muntjes gaan poetsen voor oom Dagobert, dit leidt voor beide partijen tot niets. Ik wil de mensen hier graag in hun waarde laten, alleen wens ik dan ook zelf serieus genomen te worden. Ik ruim m’n spullen op en ga naar de volgende afspraak, ergotherapie. Ergotherapie is een mooie term voor het leren maken van een nuttige dagplanning. Ergotherapie zit naast het timmerlokaal. Als ik hier binnenloop zitten Amina, de patiënte die er vorige keer ook was en een nieuw jong meisje al op met te wachten. Dit blijkt de groep van vandaag te zijn. De reguliere therapeute blijkt vandaag op het laatste moment verhinderd en een piepjonge stagiaire, ik schat haar een jaar of achttien, moet het zware werk opknappen. Ik voel me ongemakkelijk maar geef haar voorlopig het voordeel van mijn twijfel. Zij kan het niet helpen, ik wil haar een kans geven. Amina trapt af in deze sessie, maar haar verhaal gaat nergens over. Amina zegt het moeilijk te hebben met het maken van de planning zelf, dat kan ze al niet plannen. Ze kan het begin niet maken en daarna komt er een verhaal wat kant nog wal raakt. Ik zie onze stagiaire vertwijfeld kijken, ze weet zich geen raad. Ik probeer het voortouw te nemen en loop naar het klaarstaande whiteboard. Amina en het meisje lijken beide opgelucht, kennelijk omdat ze verwachten dat er eindelijk iemand iets zinnigs gaat zeggen. Moedeloos geworden door alle ervaringen tot nu toe, zoek ik de confrontatie. Ik vraag het meisje, redelijk rustig en beheerst, hoe een sessie als deze ons moet gaan helpen, of we niet beter kunnen stoppen met te doen alsof. Het leek mij een normale vraag en ik stel hem ook uiterst rustig, maar het meisje staat op en rent in paniek weg uit ons lokaal.
Nog geen minuut later staat timmercoach Rinus binnen en die begint me onmiddellijk uit te schelden alsof ik iemand zwaar mishandeld zou hebben. Ik besluit om mijn onvrede nader toe te lichten maar dat is een zinloze onderneming. Hij blijft schelden dat ik hier niets te zoeken heb en alleen maar aandacht zoek, iets wat ik ook meteen beaam. Ik smacht inderdaad naar wat aandacht voor mijn situatie en behandeling maar vang overal bot tot nu toe. Hij slaat de spijker op zijn kop, vertel ik hem maar deze boodschap komt niet aan. Ik besluit het lokaaltje maar te verlaten en op weg te gaan naar mijn volgende afspraak, die met mijn behandelend arts. Het voorval met Rinus blijft ondertussen wel in mijn hoofd hangen, voelde hij zich geïntimideerd of bedreigd? Ben ik misschien te kritisch? Of zegt zijn gedrag meer over hemzelf? Ik neem plaats bij het kantoortje van de verpleging en wacht op wat gaat komen….
(Wordt vervolgd)
Comments