top of page
Foto van schrijverSjoerd de Haan

Shit Happens! (XVII)

Een wekelijkse blog over een zoektocht naar herstel zoals ik deze heb ervaren in 2004/2005, deze week aflevering XVII


Wachten op Godot

Na een eerste afwijzing bij het AMC de Meren brengen mijn twee vrienden me naar mijn geboorteplaats Sneek. Zo overbrug ik het weekeinde en krijgt mijn gezin even rust. Ik voel me al lang niet meer thuis in Friesland maar op dit moment maakt dit me even niets uit. Ik voel me nergens meer op mijn gemak. De bejegening bij de crisisdienst zit me ook nog behoorlijk dwars. Ik voel me nu echt een geval, meer een object eigenlijk. Er werd voornamelijk afstandelijk over me gesproken, amper met me. Koud en kil. Een dierenarts toont meer compassie wanneer je je meldt met de zieke hamster van je kind.



Op de Afsluitdijk stoppen we voor het eerst in mijn leven bij het Monument aldaar, vlak na Den Oever. Ik moet er al meer dan duizend keer langs gereden zijn, nu drinken we er koffie. Het gebouwtje mag dan wel door de grote architect Dudok ontworpen zijn, de koffieshop toont aan dat ook deze briljante architect zijn zwakke momenten kende. De huidige uitbater schenkt er nog koffie uit een container met een kraantje. De tijd heeft er stil gestaan. Ik krijg meteen zin om me dan maar te gaan bezatten. Waarom niet, het kan nu nog. Toch houd ik me in, ik wil niet in beschonken toestand mijn moeder en de rest van de familie onder ogen komen. Hierna is het nog maar een half uurtje rijden. Ze zetten me af bij mijn zus en zwager, die vlakbij mijn moeder wonen. Gelukkig oordelen zij niet. We praten wat bij waarna ik naar mijn moeder vertrek. Mijn moeder is 85, en al jaren slecht ter been, maar verder nog goed gezond en ze woont nog altijd zelfstandig. Als ik bij haar aankom, tref ik daar tamelijk onverwacht mijn acht jaar oudere broer. Hij en ik hebben samen nooit echt een nauwe band gehad, onze werelden zijn in de loop der jaren mijlen ver uit elkaar gegroeid en onze karakters verschillen gewoon teveel. We hebben het beide ook nooit noodzakelijk gevonden om veel contact te zoeken. Ook nu hebben we niet veel aan elkaar. Als mijn moeder even de kamer verlaat, zegt hij dat dit zo niet verder kan. Dat ik dit mijn oude moeder allemaal niet meer aan kan doen. Al ben ik het natuurlijk met hem eens, het helpt met niet. Ik laat het lopen, ik heb ook geen zin in conflicten. Ik ga hier het weekend overleven, in afwachting van professionele hulp.


Ik kom dit weekeinde redelijk tot rust. Ik smokkel een beetje met een paar halve flesjes wijn die ik bij de vlakbij gelegen supermarkt koop. In de kast bij mijn moeder liggen ook nog de vele doosjes Seresta, waarvan ik nu en dan een tabletje inneem. Het gaat best redelijk al weet ik ook dat ik me had laten vol lopen als mijn moeder niet in de buurt was geweest, als ze niet op me had gelet. We hebben altijd een liefdevolle en hechte band gehad. Ook al moest mijn moeder als weduwe met drie kinderen rondkomen van een AWW-uitkering. (Algemene Weduwen en Wezen Wet) Het heeft me nooit aan iets ontbroken in mijn jeugd. Na de dood van mijn vader, ik was toen zeven, heeft ze me eigenlijk altijd vrijgelaten in mijn keuzes en doen en laten. Ze had er kennelijk vertrouwen in dat het met mij allemaal wel goed zou gaan. Een vertrouwen, zo voelt het nu voor mij, dat ik niet heb waargemaakt. Ze snapt niet waarom ik maar niet kan stoppen met drinken. En dat begrijp ikzelf dus ook niet. Ik heb medelijden met haar, het moet niet gemakkelijk zijn je jongste zoon zo te zien afglijden. Toch ben ik niet bij machte het proces te stoppen, dat vreet aan me.


Maandagochtend vroeg vertrek ik weer uit Friesland. Mijn broer brengt me terug naar Amsterdam. Het is buiten zonnig maar koud winterweer. Het duurt even voor er een gesprek opgang komt, voordat hij vraagt: “Hoe wil je nu verder?” “Wat ga je doen?” Et cetera. Ik vertel hem dat ik het ook even niet meer weet, en mijn hoop gevestigd heb op de mensen van de psychiatrische zorg Zij moeten mij toch kunnen helpen? Gelukkig is er vandaag geen drukke spits, dus zijn we ruim op tijd terug in Amsterdam. Ik neem snel afscheid van mijn broer. “Als ik nog wat voor je kan doen hoor ik het wel”, geeft hij me nog mee.


Heleen en ik lopen daarna door het park richting de crisisopvang van AMC de Meren, vlak bij het Amstelstation. We proberen samen te analyseren waarom ze ons die vrijdag ervoor hebben weggestuurd. Geen opvangmogelijkheid? Geen plaats? Situatie niet ernstig genoeg? We kunnen alleen maar gissen.

Het bord bij de ingang van het park wat aangeeft dat je de hond aan de lijn moet houden, is weer eens teruggeplaatst zie ik. Het verhaal gaat in de buurt dat Theo van Gogh dit telkens weer weghaalde als hij zijn eigen hond aan het uitlaten was. Het waren niet alleen de moslimextremisten die hem dwars zaten. Al lopend nemen we onze tactiek voor die dag door. Dat lijkt nodig als je aanspraak wilt maken op zorg. We willen niet weer afgescheept worden. Ik ben ziek zoveel is duidelijk en ik heb dringend hulp nodig. Ik mag dan aan de oppervlakte nu en dan nog redelijk normaal acteren, het is mij ook duidelijk dat juist dit “normaal” doen voor het verkrijgen van adequate zorg in mijn nadeel werkt. Van binnen ben ik echt radeloos en snap ik er niets meer van. Hoe kan het dat ik mijn gedrag, mijn drankgebruik niet onder controle kan houden? Hoe kan het dat ik hoe langer hoe meer afglijd tot een slechts vegeterende Oblomov figuur? Hoe moet ik in Godsnaam duidelijk maken dat ik in deze uitzichtloze situatie liever dood wil?


Ik voel me vandaag trouwens redelijk, niet verward, niet hyper, maar wel rillerig en zweterig doordat ik al een aantal dagen amper gedronken heb. Dit kan me helpen bij het gesprek denk ik nog, misschien kom ik zo geloofwaardiger over. Met onze rolverdeling zijn we snel klaar. We zijn al jaren goed op elkaar ingespeeld als het om cruciale afspraken in ons leven gaat. Ik neem me voor vooral niet te glimlachen en ad rem te zijn. Heleen zal zich vooral inzetten om de dramatiek en paniek en angstgevoelens die bij haar leven, zwaar aan te zetten. Het zal haar geen moeite kosten om daarbij in tranen uit te barsten.


We melden ons bij het crisiscentrum in de Fizeaustraat. Een crisiscentrum, zo blijkt, is, een instelling waar je lang moet wachten, dat hadden we vrijdag ook al gemerkt. Je schijnt vooral niet te moeten gaan denken dat je de enige met een crisis bent. Crisisopvang fungeert kennelijk als een trechter, bovenin storten zich alle probleemgevallen, onderuit komt een klein dun straaltje wat door mag naar de volgende ronde. En voor de echt zware gevallen met meer haast zijn er de sneltreinen van het Amstelstation en is de honderd meter hoge Rembrandtoren op loopafstand. Althans zo lijkt het. Gelukkig zijn we nu al na een half uurtje aan de beurt. We hebben om onduidelijke reden nu een ander duo, arts en assistent voor ons. Wat maakt het uit, nieuwe ronde nieuwe kansen.


Ik ga zitten in een stoel, houd mijn jas maar aan en ga wat in elkaar gedoken voor me uit zitten staren. Gelukkig is mijn uiterlijk in mijn voordeel, denk ik met als voornaamste kleuren blauw en grijs. Ik ben behoorlijk nerveus en heb trillende handen. We doen nog een keer ons verhaal, ik met een sombere monotone intonatie. We vertellen over mijn daden en escapades tot op heden en de totale waanzin nu en dan. Kortom we zijn lang en eerlijk aan het woord. Zou het genoeg zijn? Of had er een schepje bovenop gemoeten? Het is erger dan een sollicitatiegesprek. Na ongeveer drie kwartier vraagt de arts uiteindelijk: “Wat wilt u?” Het moderne equivalent voor, wat vindt u er zelf van? “Wat voor hulp moeten wij u bieden?” Alsof wij iets van psychiatrie afweten. Maar goed, hij gaat zonder het antwoord af te wachten handig over op het maken van plannen en afspraken voor de langere termijn. Zo van: “we moeten er eens goed naar kijken, misschien een behandelplan samenstellen”, op die toer. Foute wending voor ons op dit moment in het gesprek. We hadden juist besloten dat ik nu acute klinische zorg nodig zou hebben. “Hoezo, plan!”, roept Heleen nu en barst meteen ook in tranen uit. “Hoezo, plan en er eens naar kijken?” “Hij moet opgenomen worden want ik sta niet meer in voor z´n daden.” “Neem anders mij maar op want ik gooi hier zo een stoel door het raam!” Deze uitbarsting maakt indruk, want opeens verlaat het duo de ruimte om, zo vertellen ze, te overleggen met de psychiater van dienst. Alweer een voor ons onbegrijpelijke tussenstop waarom niet metéén een psychiater erbij om een oordeel te vellen.


Na een half uurtje komen ze weer terug, met psychiater ditmaal. Deze psychiater, het is een zij, geeft me een hand en zegt daarna meteen: “Meneer wat geeft u mij een zweethand, heeft u een alcoholprobleem?”. Ik ben zowel verbaasd als overdonderd en weet niet goed hoe hierop te reageren. “Het gaat toch om het alcoholprobleem?” vraagt ze meteen door, “dan is de Jellinek toch een betere oplossing?” Shit denk ik, en waarschijnlijk Heleen ook, het gesprek gaat meteen alweer de verkeerde kant op. Ze willen van me af, ze willen me zo snel mogelijk weer lozen. Ik vertel geen baat te hebben gehad bij de behandeling in de Jellinek. Ik weet best wel hoe ik moet stoppen en waarom, maar telkens lukt dit maar niet. Ja soms heel kort, eigenlijk steeds korter. Ik val telkens weer terug en de gevolgen worden steeds ernstiger. Ik vertel open en eerlijk dat ik mezelf niet meer begrijp, doodmoe ben, depressief en vaak het spoor bijster. Ik suggereer dat mijn huidige toestand volgens mij wellicht een andere psychische oorzaak moet hebben. Ik vertel ook over mijn suïcidale gedachten en mijn gevoel gevangen te zitten in mijn eigen leven. Zowaar voel ik nu dat ik haar interesse krijg en wat terrein begin te winnen. Of ik mijn begrafenis al voorbereid heb vraagt ze nu, en op papier gezet? En op welke manier ik dit in de toekomst zou gaan proberen of uitvoeren. Ik laat het in het midden, vind het ook te pijnlijk voor Heleen dit nu te vertellen. Na korte tijd gaan de drie nu weer de kamer uit voor een volgend overleg. Het duurt weer even, maar ze komen terug en we lijken waarachtig iets te hebben bereikt. Ze zijn het met ons eens dat de situatie thuis niet meer houdbaar is en bieden ons een bed aan in het Sociaal Psychiatrisch Diensten Centrum (het SPDC Oost) of als dat er niet is, een plek in het “beddencentrum” in de Bijlmer. Op de vraag of we het daarmee eens zijn, antwoord ik onmiddellijk dat ik het beddencentrum niet zie zitten. Ik herinner me nog een recente foto van een aantal omgebouwde bouwcontainers uit het Parool die als zodanig op een veldje in Zuid Oost dienst deden. Dan liever nog een kartonnen doos in het park. We opteren dus voor het SPDC. Na nog wat wachten, er moet worden gebeld en geregeld, blijkt er waarachtig echt plaats voor mij te zijn. Ik kan er vandaag (maandag) nog terecht. In de loop van de middag zal ik worden gebeld over het precieze tijdstip van opname. We zijn blij en opgelucht en ik krijg inderdaad in de loop van de middag een telefoontje van het SPDC dat ik me rond half vier in de Domselaerstraat, vlakbij in Amsterdam-Oost, om de hoek van ons stadsdeelkantoor, kan melden. Ik pak mijn tasje in, een paar boeken, wat kleren, sportspullen, en toiletartikelen. Niet teveel want ik blijf immers toch in de buurt.


Iets later dan half vier melden we ons. Ik ga er in mijn onschuld al van uit dat we weer lang zullen moeten wachten, dat deze ervaring een vaste eerste stap binnen de wereld van de psychiatrie is. Tot nu toe heb ik de indruk dat ze me alleen maar willen duidelijk maken dat ik vooral zelf mijn problemen moet zien op te lossen. Hoe ver moet je nu eigenlijk heen zijn voordat ze je echt hulp willen bieden?

Van de portier bij de ingang mogen we plaatsnemen in de wachtruimte….

(Wordt vervolgd)

12 weergaven0 opmerkingen

Recente blogposts

Alles weergeven

Comentários


bottom of page